Na de aanvallen op de Minoterie

De Minoterie is de naam die gegeven is aan de bloemmolens van Diksmuide. Deze gebouwen zijn bezet door de Duitsers die ze hebben omgebouwd tot een versterkte vesting vlakbij de Belgische linies. Joris Lannoo beschikt over gedetailleerde kaarten die de Duitse posities haarfijn weergeven. Het is de bedoeling om hier een doorbraak te forceren.

Een eerste aanval op de Minoterie gebeurt op 29 september 1917. Op 13 oktober 1917 volgt een tweede poging in zeer slechte weersomstandigheden. De 5e compagnie van Joris Lannoo van het 16e linieregiment speelt hierbij een cruciale rol. Jeroom Leuridan, van het 23e linieregiment, is iets naar links gelegerd, in de richting van de beruchte petroleumtanks, en vermeldt de aanvallen van het 16e linieregiment tussen 13 en 27 oktober :

Gans de nacht hebben de grootste stukken gedonderd en het 16e heeft een raid uitgevoerd Diksmuidewaarts. De Engelse vlammenwerpers lieten hun plutonische pompierswerk verrichten. Enkele verbrande, vergruwde stumperds van Duitse zijde zijn in hun handen gevallen.

Bij een derde poging op 21 oktober 1917 bereikt opnieuw een groepje soldaten de Duitse linies maar ze sneuvelen zo goed als allemaal bij een hevige tegenaanval. Ondanks de mislukte pogingen blijft het Belgische leger inbeuken op de Minoterie. Voor het einde van de maand roept de staf de hulp,in van een speciale Britse brigade dienuitgerust is met gasflessen. Dan is het de beurt aan het 5e linieregiment om het voortouw te nemen. Met bootjes zetten ze soldaten over de Ijzer. Die bestoken de ruïne langs de oostzijde. Een aantal soldaten geraakt tot boven op de Minoterie, maar moet dan onverrichterzake terugkeren. In totaal voeren de Belgische soldaten vijf raids uit op de gedetoneerde vesting.

Min de 2e helft van november 1917 mogen de soldaten vangnet 16e linieregiment , en dus ook de mannen van de 5e compagnie van Joris Lannoo, zich terugtrekken. Ze zijn oververmoeid en uitgeblust, en krijgen een lichtere opdracht in de 2e linie in de sector Pervijze.

8DE402CC-A621-4595-BD7A-E8F3905A8C66

 

de angst van Joris Lannoo

Sinds weken krijgt Joris Lannoo van de staf allerlei documenten over de situatie in de Duitse stellingen in Diksmuide en rond de Minoterie (de bloemmolens). Op verschillende kaarten en papieren staat geschreven dat ze bestemd zijn voor de 5e compagnie van Lannoo. Sommige hogere officieren denken dat een directe aanval op de Minoterie misschien wel een doorbraak aan het front kan teweegbrengen. Ook kapitein Jacoby en adjudant Lannoo zijn daar nauw bij betrokken. Jacoby noteert over de schrikbeelden van de Minoterie.

Zij zijn altijd aanwezig in ons gezichtsveld, alsof wij voortdurend bewaakt en bespied worden. De ruïne zit vol “fusils pointés” en talloze scherpschutters die schieten op al wat beweegt. (een fusil pointé is een geweer die op een vaste pikkel is gemonteerd)

Alsof Joris beseft dat de kans om te sneuvelen in de volgende weken bijzonder groot is, zet hij op 3 september 1917 zijn handtekening op een prentbriefkaart en schrijft op de keerzijde een beknopte boodschap :”voor moeder”. Op zijn kepie kan je duidelijk het regimentscijfer aflezen en de ster op de kraag is goed zichtbaar. Zijn gezicht oogt wat vermoeid en een beetje meewarig.

bron : Romain Vanlandschoot, een Vlaamse viking aan het front, Lannoo

JorisLannoo_191709

de censuur leest mee

Generaal Ruquoy verspreidt eind februari 1917 een uitvoerige nota over de brievencensuur en geeft opdracht deze tekst elke maand drie keer voor te lezen. Vooreerst is het streng verboden in een brief enige militaire inlichting te vermelden. Bovendien geeft de generaal bevel alle brieven tegen te houden “témoignant un mauvais esprit ou écrites en termes ambigus”. Het versturen van foto’s zonder visum van het GQG (Grand Quartier Général) mag niet. Het is verbonden te corresponderen met onbekenden uit neutrale landen en de militairen moeten elk aanbod van oorlogsmeters uit die landen wantrouwen.

Omdat sommige soldaten proberen de censuur te omzeilen door niet langer gebruik te maken van de gratis militaire post maar hun brieven gefrankeerd met de burgerpost te versturen, herinnert het GQG er medio april 1917 nog eens aan dat dit verboden is.

In de praktijk dreigen er ook straffen voor de auteurs van brieven die getuigen van een slechte geest. Een soldaat (24e linie) die verklaarde dat hij er genoeg van heeft, krijgt een week cachot. Twee artilleristen krijgen dezelfde straf voor de slechte geest in hun brieven. Een ander slachtoffer is onderluitenant Jozef Rombouts. In de loop van april 1917 onderschept de Sûreté Militaire twee van zijn brieven. Uit de eerste leren ze dat hij een clandestiene vergadering van flaminganten heeft bijgewoond. Verder onderzoek brengt aan het licht dat hij één van de belangrijkste leiders van die beweging moet zijn. Met de tweede brief heeft Rombouts een artikel aan Vrij België gestuurd, waarin hij pleit voor de splitsing van het leger in Vlaamse en Waalse regimenten. De zaak wordt gerapporteerd. Leden van de Sûreté Militaire doen een huiszoeking in zijn kamer maar vinden niets. Het is vermoedelijk geen toeval dat Rombouts op 24 april 1917 benoemd wordt tot vertaler op het hoofdkwartier van zijn divisie.

bron : Daniel Vanacker, De Frontbeweging – Vlaamse strijd aan de Ijzer, De Klaproos

CensuurLeestMee_1917

de broers Van Raemdonck sneuvelen

De broers Frans en Edward Van Raemdonck van het 24e linieregiment sneuvelen op 26 maart 1917 in Steenstrate. Volgens de legende sterven ze in elkaars armen, nadat de ene de andere gaat zoeken. Al snel verwerven ze de heldenstatus. Klein probleem : bij hun lichamen wordt nog een derde gevonden, dat van Aimé Fiévez uit het Doornikse.

Aan de hand van getuigenissen van medesoldaten wordt de volgende reconstructie aannemelijk geacht : bij de nachtelijke aanval op het Stampkot wordt sergeant Frans Van Raemdonck getroffen en blijft tussen de linies liggen. Korporaal Aimé Fiévez wilt zijn sergeant hulp bieden en sleept hem achter een “knotsenboom” als beschutting tegen vijandelijk vuur. Wellicht tijdens de verzorging ontploft een obus op 4 meter afstand waardoor beiden worden gedood.

Edward Van Raemdonck, die zijn broer niet meer ziet, gaat eveneens op onderzoek in het niemansland. Zijn lichaam wordt teruggevonden op enkele meters afstand van de beide andere.

De lichamen liggen in niemandsland en kunnen niet worden teruggehaald. In het leger zou men toen hebben voorgesteld om een halfuur wapenstilstand te vragen zodat de lijken kunnen worden weggehaald en worden herbegraven in Westvleteren. Generaal Louis Bernheim, zou dit voorstel toen hebben afgewezen en aan generaal Mahieu hebben verklaard :
“Je n’en vois pas la nécessité. D’ailleurs il s’est avéré que le plus jeune des deux était un flamingant (Ik zie er de noodzaak niet van in. Overigens, het is bekend dat de jongste van de twee een flamingant was).”

Op 13 april 1917, 19 dagen na hun dood, worden ze in een ondiepe obusput begraven, op een terrein dat is omgeploegd door granaatinslagen.

Na de oorspronkelijke begraving rusten er nu drie doden in een kist bij de Ijzertoren.

bronnen :
Oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/14-18/1.2930350
https://nl.wikipedia.org/wiki/Gebroeders_Van_Raemdonck

GebroedersVanRaemdonck_1917_02

 

Joris Lannoo in opleiding

In Octeville wordt Joris Lannoo op 10 januari 1916 voorlopig ingedeeld bij de 8e compagnie van het 5e linieregiment. Hij moet nu een tweetalige verklaring ondertekenen, een uittreksel uit de Code Pénal Militaire, waaraan het Nederlands in kleinere letters is toegevoegd. Voor mannen zoals Joris Lannoo kon het Frans geen probleem vormen : zij hadden het geleerd in hun collegejaren. Het betekent wel dat alleen zij die Frans kennen de ladder van de legerpromoties kunnen beklimmen en dat de grote meerderheid van de Vlaamse soldaten ter plaatse blijft trappelen door een discriminerende taalbehandeling waartegen ze nauwelijks iets kunnen inbrengen. Sergeant Lannoo spreekt zich niet uit over dat taalregime, maar hij zal dat anderhalf jaar later wel doen, en nog wel tegenover een minister.

Op 5 februari 1916 vertrekt Joris voor een maand naar het kamp van het Normandische Criel voor een speciale opleiding in het hanteren van nieuwe types van mitrailleurs en het bouwen van weerstandsnesten. Door de vastgelopen loopgrachtenoorlog kent de militaire technologie op het gebied van weerstandsnesten een snelle ontwikkeling. Zeker in de Belgische sector tussen Steenstrate en de Minoterie in Diksmuide is de noodzaak aan snelvurende mitrailleurs bijzonder hoog.

Na de korte opleiding in Criel moet Joris Lannoo onmiddellijk naar Fécamp voor de allerlaatste fase van de opleiding. Hij behoort dan, opnieuw voorlopig, tot het 12e linieregiment. De opleiding eindigt op 2 april 1916.

bron : Romain Vanlandschoot, Een Vlaamse Viking aan het front, Lannoo

JorisLannoo1916

Joris Lannoo begin 1916

Dijkbreuk aan de Dodengang

Begin oktober 1915 krijgt de Boyau de l’Yser – door de soldaten weldra Boyau de la Mort genoemd – twee zware Duitse aanvallen te verduren. Op dat moment bezet het 12e Linieregiment de sector.

Op 2 oktober 1915 wordt het hoofd van de Dodengang vanaf 6u30 zwaar gebombardeerd. Weldra liggen de voorste tranchées T!, T2 en T3 er volledig vernield bij. Aan de kant van de Ijzer zijn er verschillende bressen geslagen. Rond 10 uur ziet men dat de Duitsers vanuit hun loopgraaf een inval doen in T1. Intussen steken anderen met vlotten de Ijzer over en dringen via de ingeslagen bressen de Dodengang binnen aan T2 en T3. Kort daarop slagen enkele Belgische soldaten erin, met geweervuur en bajonet, T3 te heroveren. Direct wordt ook de bres met aardezakjes gedicht. De eigenlijke tegenaanval laat niet op zich wachten. Over ingestorte borstweringen, prikkeldraadversperringen en puin waagt een peloton zich een baan in de vernielde Dodengang. Het slaagt er reeds tegen 11u30 in om T2 en T1 te heroveren en de Duitsers te verdrijven. Met de hulp van de genie begint men de loopgraaf te herstellen, worden de bressen met aardezakjes gedicht en brengt men de telefoonverbinding weer in orde. Intussen worden doden en gewonden weggehaald. Aan Belgische zijde telt men 15 doden, 44 gewonden en 7 vermisten.

Twee dagen later, op 4 oktober 1915, komt de Boyau de la Mort alweer onder zwaar Duits artillerievuur te liggen. Na drie uur bombardementen wagen de Duitsers een nieuwe aanval. Het peloton met korporaal Comhaire wordt er onmiddellijk heen gestuurd. “Vooruit, bajonet op het geweer !”, klinkt het bevel. Vooraan in de Dodengang verloopt de strijd moeilijk. De loopgraaf is zwaar vernield. Werpend met handgranaten, kunnen ze de vijand tenslotte verdrijven.
Nauwelijks is de kalmte ingetreden of het Belgisch veldgeschut neemt de vijandelijke stellingen onder vuur. De 75 mm granaten vliegen rakelings over de soldaten die het heroverde stuk Dodengang bezetten. Ze zien stenen, aarde en piketten met prikkeldraad in de lucht vliegen.

Het Duitse aanvalsvuur is voorlopig geblust en het 12e Linieregiment wordt op 6 en 7 oktober 1915 door het 1e regiment Jagers te voet afgelost. Voor de manschappen van et 12e Linieregiment volgt na enkele dagen werk (met kantonnement) te Bulskamp een week verlof in De Panne. Zij krijgen er op 16 oktober het bezoek van generaal-majoor Jules Jacques.

Nog in oktober 1915 beslist de legerleiding om de bezetting van de Boyau de la Mort in te perken. Het aantal verliezen loopt te hoog op. De genie van de 3e Legerdivisie krijgt de opdracht 275 meter voorbij paal 16 (aan T2) een dijkbreuk te veroorzaken. Op 11 oktober 1915 zorgt de explosie van 450 kilogram springstof voor een bres van 6 meter diep en 15 tot 20 meter breed. Tussen het nieuwe hoofd van de Dodengang en de dichtste Duitse stelling ligt nu een grote, diepe en moeilijk te overschrijden plas water. In de Dodengang zelf worden de wanden verstevigd door het vervangen van aardezakjes door cementzakjes. Voortaan blijft de bezetting er overdag beperkt tot drie ploegen van granaatwerpers.

bron : Siegfried Debaeke, het drama van de Dodengang, de Klaproos

Dijkbreuk aan de Dodengang

Dijkbreuk aan de Dodengang

Jacobus Winters wordt korporaal

Jacobus Winters

Jacobus Winters

Jacobus Winters uit Grote Brogel krijgt op 22 juli 1915 zijn bevordering tot korporaal. Niet zonder reden, want overloop even het rijtje van plaatsen waar hij gedurende de voorbije oorlogsmaanden aan de slag was : Luik, Haacht, Mechelen, Tisselt, Lokeren, Diksmuide, Stuivekenskerke, Oud-Stuivekenskerke en Pervijze.

Af en toe schrijft Jacobus Winters wat in zijn dagboek. Vandaag is zijn boodschap heel kort :”Ik ben korporaal benoemd.”. Vier maanden later wordt Jacobus Winters benoemd tot sergeant. Snel na elkaar volgend dan ook nog bevorderingen tot adjudant en onderluitenant.

Wie de dagboeken van Jacobus Winters wil lezen, kan daarvoor terecht op volgende websites :

HTML pagina’s : http://users.telenet.be/frontsoldaat/index.html

PDF document : http://www.geraaktdoordeoorlog.eu/wp-content/uploads/2014/07/JacobusWinters.pdf

bronnen

oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds

http://www.wo1.be/nl/personen/winters-jacobus

impressie uit de Dodengang

Begin juni 1915 is de dodengang een primitief uitgegraven greppel waarin de soldaten plat op de buik vooruit moeten kruipen. Zelfs bij kniezit dienen ze hun hoofd in te trekken omdat ze anders een te gemakkelijke prooi zijn van het vuur vanuit de petroleumtanks of van de overzijde van de Ijzer. De borstweringen van aardezakjes bieden nauwelijks bescherming en worden voortdurend door Duits artillerievuur omgewoeld.

Korporaal Libois noteert begin juni 1915 de volgende impressie. De foto toont adjudant Vico van het 12e linieregiment, genomen op 18 juni 1915, toen 100 jaar na de slag van Waterloo.

Adjudant Vico 12e regiment dodengang

Adjudant Vico 12e regiment dodengang

’s Avonds moeten we verder, de boyau in. Men brengt koffie aan, wat wij weten te waarderen. We nemen kogels mee, en aardezakjes en ijzeren platen. We laten onze ransels achter en om 23 uur begint de mars door de Boyau de l’Yser. Het duurt wel een eeuwigheid. Dante overdreef niet toen hij zijn hellevisioenen uitbeeldde !

De boyau volgt een rechte lijn langsheen de Ijzeroever. We geraken met moeite door de ingang. We moeten er trouwens niet aan denken enkele van de opgehoopte lijken weg te halen. Om in de boyau te geraken moet je iets van een slang hebben, en van een pad en een mol. De soldaten die we aflossen, moeten plat op hun buik kruipen zodat wij erover kunnen kruipen. Niemand zegt een woord. Shrapnels spatten in het rond en voortdurend horen we kogels fluiten en dof tegen de aardezakken slaan. We kruipen zo vlug mogelijk vooruit, steunend op knieën en ellebogen. Aan de schietgaten die de scherpschutters aan de overzijde van de Ijzer in het oog houden, moeten we springen. Het zweet druipt van onze gezichten. (…)

We houden een ogenblik halt. In het helle licht van een vuurpijl doemt een sinister beeld op : mensen die krioelen tussen opengereten lijken, macabere overblijfsels van mensen, schrikwekkende restanten. Ontzetting, afkeer en walg moeten we overwinnen. Het vergt iets bovenmenselijks om badend in angstzweet over de lijken te klauteren. En intussen fluiten aanhoudend kogels boven onze hoofden, suizen er obussen en verlichten lichtkogels dit schouwspel. (…)

We botsen weer op een reeks lijken, nog meer in ontbinding dan de vorige, waar we over moeten. Ons gelaat op het hunne, onze knieën over hun benen, en onze buik over hun lichaam slepend. En uit die opeenhoping stijgt een walgelijke, vieze geur op. Een hels tafereel.

We stoten alweer op menselijke lichamen. Dit keer leven ze. We hebben eindelijk onze post bereikt. Wat een opluchting. De aflossing zit erop. Niemand is gewond. De opdracht klinkt eenvoudig : loeren en zich in geval van een aanval verdedigen.

bron :  Siegfried Debaeke, Het drama van de Dodengang, uitgeverij de Klaproos

 

De eerste Achelaar sneuvelt aan het Ijzerfront

Petrus Verweyen

Petrus Verweyen

Op 6 mei 1915 sneuvelt Petrus Verweyen, 22 jaar oud, door een vijandelijk schot. Hij is de eerste inwoner van Achel die sneuvel aan het Ijzerfront. Wellicht was Petrus niet meteen de grootste geluksvogel, want in de voorafgaande weken en maanden raakte hij al meermaals gewond in gevechten met de vijand. Na zijn overlijden draagt de militaire overheid Petrus Verweyen voor om een postume onderscheiding te ontvangen voor moed en zelfopoffering.

Een goed overzicht van zijn soldatenleven staat te lezen op de website van noordlimburg1914-1918.be, hieronder vermeld. Samengevat : Petrus Verweyen maakte deel uit van het 11e linieregiment met kazerne in Hasselt. Verweyen is al onder de wapens van in het begin van de oorlog. Hij maakt de gevechten rond Luik mee. Tijdens de terugtrekking van het Belgische leger geraakt hij gewond in Willebroek. Hij wordt afgevoerd naar een hospitaal in Engeland. In december 1914 keert hij terug aan het front. Daar sneuvelt hij tijdens de 2e slag om Ieper nabij Oud-Stuyvekenskerke.

bronnen

oorlogskalender 2014-2018, davidsfonds

http://www.noordlimburg1914-1918.be/index.php/mensen-en-feiten/feiten-1915/26-1915-eerste-achelse-geneuvelde-petrus-verweyen

soldaten van het 29e linieregiment sneuvelen

In de nabijheid van het station van Pervijze houden soldaten van het 29e linieregiment de wacht in de loopgraven. In een ervan valt op 4 maart 1915 een obus die meteen zes onder hen wegrukt uit het leven. Hun medesoldaten brengen de lichamen een paar kilometer verder naar de dorpskern, een eindje achter het front.

De pastoor organiseert een korte plechtigheid voor de gesneuvelden, die vervolgens begraven worden in een massagraf bij de kerk. De pastoor noteert nog vlug hun namen en herkomst. Ze komen van overal in het land : Bomal, Hornu, Ichtegem, Mechelen, Tielt en Zichem. Later worden de slachtoffers herbegraven, op één na niet in hun geboortedorp. Samen op wacht, samen in het graf.

bron : oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds

station van Pervijze

station van Pervijze