Reichsbank brengt noodgedwongen nieuw biljet uit

De inflatie in Duitsland gaat sneller en sneller. De catalaanse journalist Eugeni Xammar schrijft daarover het volgende begin februari 1923.

Het is onzinnig om het dienstmeisje ’s morgens uit te sturen om boodschappen te doen. Voor 11 uur vind je niets bij de marktkramers : geen eieren, geen boter, geen vet, geen koffie, geen olie. Als bij wonder is alles de dag voordien uitverkocht, net bij het afsluiten van de markt en de nieuwe olielevering is er nog niet. Maar de nieuwe leveringen komen net op het moment binnen, dat de eerste uitgave van de krant Neuen Berliner 12 Uhr toekomt. Deze editie verschijnt om 11 uur en bevat de actuele beursgegevens. Boter, olie, koffie, eieren, alles wat je hart begeert, is plots weer voorradig. Maar natuurlijk zijn de nieuwe leveringen duurder geworden. De koffie kost het dubbele, de boter is de helft duurder en de eieren kosten 200 Mark meer per stuk. Een Wiener broodje dat je ’s morgens bij ontbijt eet, kostte gisteren veertig Mark. Vandaag negentig Mark !

De prijssprongen brengen ook praktische problemen met zich mee. De beschikbare bankbiljetten volstaan vaak niet meer om te betalen. Het biljet met de hoogste waarde is 10.000 Mark die een jaar geleden is ingevoerd. Dat biljet heeft nu nog de waarde van een kilo boter of 20 US cent. De Reichsbank moet daarom geregeld nieuwe biljetten bijdrukken. In het jaar 1922 is de totale waarde van het geld van 123 miljard gestegen naar 1,3 biljoen. Alleen al in de eerste vier weken van 1923 wordt de totale waarde nog eens met 50 % verhoogd tot 2 biljoen Mark. Begin februari 1923 brengt de Reichsbank een nieuw biljet uit van 50.000 Mark. Maar ook dit biljet is op dat moment nog maar één dollar waard.

bron Frank Stocker, Die Inflation von 1923, FBV 2022

inflatie in Duitsland

Geld heeft drie functies. Het dient natuurlijk als betalingsmiddel. Een bepaalde hoeveelheid geld wordt gegeven in ruil voor een product. Daarnaast wordt geld ook als rekeneenheid en maatstaf van waardering gebruikt. Het bedrag dat een goed kost, drukt de waarde uit dat een gemeenschap aan dat goed hecht. Ten derde is geld ook een waardeopslag. Men kan geld sparen om later voor grotere uitgaven te gebruiken.

Oorspronkelijk bestond geld uit gouden, zilveren of koperen munten. Later heeft men papieren biljetten ingevoerd dat overeenstemt met de waarde van die munten. Het papier van die biljetten is niet meer waard dan het papier zelf, maar door het vertrouwen in de munt heeft dit papier dezelfde waarde als de munten die het vertegenwoordigt.

In 1922 is het vertrouwen in de Duitse Mark ernstig geschaad. De moord op minister Walter Rathenau (lees meer in dit bericht) heeft dit vertrouwen nog verder geschaad. De Mark wordt nog gebruikt als betaalmiddel maar niet meer als waardeopslag. Niemand wou de Mark nog op zijn spaarboekje hebben en zelfs niet te lang in de portemonnee. De snelheid waarmee het geld in Duitsland omgaat neemt gedurig toe. En zo ontstaat de inflatie in Duitsland.

Om een voorbeeld te geven : een roggebrood dat in juni 1922 in Berlijn 8,15 Mark kostte, kost eind 1922 om en bij 163 Mark. De prijs van aardappelen verviervoudigde van 4,05 naar 16,65 Mark. Een kilo varkensvlees stijgt van 123 naar 1.880 Mark. Boter stijgt van 144 naar 3.050 Mark en voor een ei moet geen 5,40 maar 82 Mark betaald worden.

bron : Frank Stocker, Die Inflation von 1923, Finanz Buch Verlag