Raoul Snoeck noteert in zijn dagboek op 30 september 1914
Om vier uur ’s morgens zijn we weer van de partij. We zitten beschermd in een greppel. ’s Namiddags komen enkele obussen ons groeten. Twee vliegtuigen passeren. Een van onze kabelballons stijgt op , maar door het vuur van de Duitsers moeten we hem weer neerhalen.
Om zes uur ’s avonds naar Lint, waar we aankomen om één uur ’s nachts. Bivak, zoals gewoonlijk. We hebben de rekruten gezien, naar het schijnt schiet hun opleiding goed op. Hoeven, schuren en paardenstallen steken vol vluchtelingen. Aan de horizon brandt de toren van Sint-Katelijne-Waver. Nachtelijk bombardement op alle forten. We slapen onder het gefluit van de obussen. Ze makern zo’n verschrikkelijk lawaai dat het lijkt of alle duivels van de hel zijn losgebroken. Het Duitse offensief verhevigt nog en beangstigt ons. De forten worden voortdurend beschoten met obussen van het kaliber 420, die de gepantserde koepels vernietigen. Velen komen om in de loopgraven. De forten van de eerste lijn worden ingenomen. In Duffel vallen Duitse projectielen. Op welk front zullen we binnen enkele dagen vechten ? Men meldt dat het 3e en 23e linie, die ons hebben vervangen in de loopgraven, vermorzeld zijn door de ‘420’ : een ware slachtpartij…En de vijandelijke opmars gaat maar door. Onze laatste schuilplaats (Antwerpen) zal in hun handen vallen. Een ketting van Teutoonse krachten spant zich aan rondom de laatste Belgische schuilschans, waarvan iedereen graag geloofde dat het een oninneembare vesting was. Antwerpen moet eraan geloven.
bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, vertaald uit het Frans door André Gysel, Snoeck-Ducaju