Raoul Snoeck sneuvelt

De laatste woorden in het dagboek van Raoul Snoeck worden geschreven door adjudant Van Nuffel. Hij noteert over 28 september 1918 het volgende.

Tegen twee uur ’s morgens bereiken we de stellingen van waaruit we zullen starten voor het grote offensief. Het is de nieuwe gevechtslijn aan de Kwadebeek, een positie die nauwelijks enkele dagen geleden op de vijand werd veroverd. Schuin rechts tegenover ons strekt zich het bos van Houthulst uit. Om half drie richt een lichtbaken een heldere straal de ruimte in. Op hetzelfde ogenblik barst een oorverdovend gedonder los uit duizenden vuurmonden. Onmogelijk je verstaanbaar te maken : het is een hels kabaal. Na een uur hebben we de Duitse kanonnen het zwijgen opgelegd. Alleen onze artillerie gaat onvermoeibaar door met haar vernietigend bevrijdingswerk. Eindelijk, na drie uur koortsachtig wachten, wippen we over de eerste stroken prikkeldraad op weg naar de overwinning… of de dood.

Tegen negen uur, na drie uur strijd, ontmoet ik Raoul met de rest van zijn peloton. We drukken elkaar warm de hand, tevreden nog te leven, en verzamelen onze mannen om er een nieuw peloton van te maken onder leiding van Raoul. We zijn al zeven, acht kilometer gevorderd, ondanks de Duitse mitrailleursposten. Tegen tien uur ’s morgens ligt de weg Diksmuide – Houthulst die parallel loopt met de heuvelrug van Klerken, binnen ons bereik.

We speuren alle kreupelhout en elke greppel af naar het minste rookwolkje, dat de verborgen mitrailleur moet verraden. Plots grijpt Raoul me bij de arm, wijst in de richting van een groep struiken en toont me een nest dat we nu heel duidelijk onderscheiden. Tegelijk beveelt hij me de rechtse mitrailleur in stelling te brengen, terwijl hij zich met de linkse gaat bemoeien. Ik spring in de kuil naast me, richt de loop en geef tegelijk instructies aan mijn mannen. Maar ik hoor geen mitrailleurbuien die het schieten van mijn mannen moet begeleiden. Waarom geeft Raoul zijn bevelen niet ? Instinctmatig draai ik me om.

Nooit in mijn leven was ik pijnlijker getroffen : in de bomtrechter naast me hangt het bovenlichaam van Raoul. Twee beekjes bloed sijpelen langs weerszijden van zijn hoofd. Ik trek hem uit het gat en druk hem tegen de boord, terwijl ik zijn hoofd recht houd. Vlug maak ik zijn bovenkleding los en mijn bevende hand zoekt zijn hart : nog vier slagen en dan niets meer. Zijn ogen, die een ogenblik geleden nog schitterden van opgewektheid, kijken me star aan. Ik begin te snikken, ik heb een echte vriend verloren.

Tijdens onze lange vriendschap beloofden we mekaar dat als het lot een van ons beiden zou vellen, de ander alle persoonlijke spullen zou meenemen voor zijn familie. Traag neem ik zijn portefeuille, zijn polshorloge, de portretten van zijn moeder en zus die hij altijd bij zich droeg.

Dan heb ik traag de ogen van Raoul gesloten. terwijl ik voor het nog warme lichaam afscheid van hem nam, heb ik gezworen hem te wreken… Ik heb woord gehouden.

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck – Ducaju & Zoon

De tekening hieronder komt uit de graphic novel van Ivan Petrus Adriaenssens, afspraak in Nieuwpoort, Lannoo

RaoulSnoeck_19180928

 

 

de laatste notities van Raoul Snoeck

Raoul Snoeck schrijft voor de laatste keer in zijn dagboek en noteert het volgende op 27 september 1918.

Ik ben erg vermoeid. We zijn het allemaal. Viermaal in tien dagen hebben we aangevallen. Morgen opnieuw : het bevel is gegeven. De koning heeft tot het leger de volgende toespraak gericht :”Soldaten, we zullen een krachtige aanval uitvoeren op de vijandelijke stellingen. Zoals altijd komt het erop aan te winnen of te sterven. Toon u waardig tegenover de geallieerden die aan uw zijde vechten. Het is uw taak de indringer te verdrijven, die sinds meer dan vier jaar uw broeders verdrukt. Overal trekt Duitsland zich terug, de overwinning is aan u !”.

Dit keer is het menens. Met een waar genoegen vernemen we dat we in het offensief gaan. Vannacht moeten we Zarren en Klerken aanvallen. Het moreel van de mannen is bewonderenswaardig. We hebben de vaste overtuiging dat het deze keer moet lukken. Allen leggen niet alleen de beste wil aan de dag maar ook de vurigste moed en het zuiverste enthousiasme. Ze willen niet alleen vechten maar ook oprukken, niet enkel naar Gent maar tot in Berlijn.

Ik vrees niettemin dat ons leger nog harde noten te kraken krijgt. Maar laten we er niet meer aan denken : plicht voor alles. Sterven stelt niets voor, we moeten en zullen overwinnen. En nu aan het werk met de voorbereidingen, instructies en aanbevelingen. Ik schrijf mijn marraine dat ze niet ongerust moet zijn, als ik haar enkele dagen zonder nieuws laat. We zullen verschillende dagen in de strijd betrokken zijn.

Hier eindigen de notities van Raoul Snoeck. De tekening hieronder komt uit de graphic novel van Ivan Petrus Adriaenssens, afspraak in Nieuwpoort, Lannoo

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck – Ducaju & Zoon

AfspraakNieuwpoort_Eindoffensief19180927

 

 

Heimwee naar Gent

Raoul Snoeck verlangt hoe langer hoe meer naar zijn geboortestad Gent. Maar na meer dan 4 jaar aan het front heeft hij nog altijd vechtlust om de vijand van de vaderlandse bodem te verdrijven.

8 september 1918 : Ik verlang ernaar om weldra naar Gent terug te keren. De hunker naar mijn geliefde stad wordt steeds sterker naarmate de hindernissen die me van haar scheiden, zich opstapelen en de duur van mijn ballingschap langer wordt. Vanuit mijn observatiepost domineer ik het ganse slagveld. ’s Nachts betrek ik met Xantipe, Van Nuffel en adjudant Wauters een stevig gebouwde Duitse schans. Ik droom van een verrekijker die voldoende sterk is om me het Belfort, de massieve toren van Sint-Baafs en andere vertrouwde monumenten te laten bekijken. Wat een verbeelding ! Ga ik ze nog in werkelijkheid terugzien. Chi lo sa ? , wie weet, zou mijn Italiaanse marraine zeggen.

12 september 1918 : Ik zou wel een beetje willen vertellen wat er is gebeurd maar de tijd ontbreekt me. We zijn overwerkt en ik begrijp niet hoe onze mannen nog weerstaan aan de vermoeidheid. Het is middag en we moeten opnieuw aanvallen om twee uur. We hebben allemaal zin om de vijand een ferme oplawaai te geven. Weg ermee !

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck-Ducaju & zoon

RaoulSnoeck_191809

Raoul Snoeck 1918

 

dodendans aan het Ijzerfront

Op 29 augustus 1918 noteert Raoul Snoeck het volgende in zijn dagboek :

Wat ik de laatste dagen meemaakte, overtreft alles in wreedheid van wat ik tot nog toe heb ervaren. Toen de oorlog begon, waren we mensen, stilaan werden we soldaten, maar de Duitsers hebben van ons moordenaars gemaakt. Oorlog is geen pretje. Onze jongens zijn ten aanval gestormd met bijlen van de Genie. Van de Duitsers die ze meebrachten, bleef slechts gehakt over : rompen, armen en benen. Ze stonden in bewondering voor een vormloze massa mensenvlees. Ze grimlachten want ze hadden zich gewroken.

Nooit zal mijn pen kunnen beschrijven welke ijselijke verschrikkingen ik gezien heb. Wie niet aan deze homerische worsteling deelnam, kan zich geen idee vormen van de waarheid. De oorlog is afschuwelijk. Waarom zou men de oorlog menselijker maken ? Wie hem te wreed vindt, moet hem afschaffen. De vijand voert oorlog op een verfoeilijke manier, wij betalen hem met gelijke munt terug.

Sinds verscheidene weken en maanden moorden we zonder ophouden. Ik heb hopen levenloze onherkenbaren wezens gezien. Enkele uren voordien waren dat nog levenden de konden nadenken en beminnen. In deze wrede oorlog heb ik afgrijselijke dingen meegemaakt.

bron : Raoul Snoeck, In de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck – Ducaju & Zoon

De tekening hieronder is van de Duitse kunstenaar Otto Dix die zelf ook aan het front gevochten heeft. De titel is “Totentanz”.

OttoDix_Totentanz

 

Raoul Snoeck defileert in Parijs

Raoul Snoeck viert le quatorze juillet, Franse nationale feestdag, in Parijs.

14 juli 1918 : om drie uur worden we gewekt om ons toilet te maken. We zien eruit als herboren in ons kaki uniform. Met een onbezorgd en vrolijk gezicht vergeten we vlug de oorlogskommer en denken slechts aan het geluk van die enkele vrije uren. We verzamelen in de kazerne Clémencourt die we om zeven uur verlaten. De soldaten vormen rijen van vier en de onderofficieren marcheren naast hun mannen. Onze uniformen zijn in goede staat en vormen een schril contrast met die van de Fransen. We willen er altijd piekfijn uitzien met verlof, voor ons is het een kwestie van eigenliefde. Merkwaardig dat onze Franse wapenbroeders het tegenovergestelde doen. Ze zijn zeker niet van plan hun uniform schoon te maken, opdat iedereen onmiddellijk zou merken dat ze van het front komen.

Om tien uur zet de stoet met troepen uit alle geallieerde landen zich in beweging. Elke groep zingt zijn patriottische liederen. De Fransen bezorgen de Belgen een warm onthaal vol geestdrift en bewondering en brengen laaiend enthousiast hulde aan de soldaten uit het kleine België.

‘s Middags wordt de stoet ontbonden. Het feest dat ’s morgens begon, gaat zonder onderbreking de hele dag door. Nooit hebben de Belgische en Franse harten zo eendrachtig geklopt als op die gedenkwaardige dag. In de kazerne bieden Franse soldaten de Belgen sigaren en Champagne aan. Ik breng mijn vrije uren door bij mijn vrienden.

bronnen
Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, Snoeck Ducaju en zoon

http://www.14-18.bruxelles.be/index.php/fr/nouvelles-du-front/operations-militaires/operations-militaires-galerie?start=7

Troost voor Raoul Snoeck

Raoul Snoeck is op zoek gegaan naar een soldatenmeter of marraine, een vrouw die met hem wil corresponderen. Via een kameraad krijgt hij het adres van een jonge Italiaanse.

17 april 1918 – Mijn vriend Georges Olbrechts speelt me het adres door van een jonge Italiaanse die wel mijn marraine wil worden. (…) Het zal me toelaten me te vervolmaken in de Italiaanse taal en mijn leven zin geven.

2 mei 1918 : Wat blijven die brieven uit Italië toch lang weg ! Ik heb nog geen nieuws ontvangen van mijn marraine terwijl ik haar nochtans elke dag lange epistels schrijf.

5 mei 1918 : In mijn jeugd heb ik heel wat mensen bekend en avonturen beleefd maar… zonder parfum. Dat was althans de stand van zaken voordat ik nieuws ontving van mijn marraine. Nu heb ik haar eerste brief ontvangen en ben gelukkig.

6 mei 1918 : Ik heb nieuws ontvangen van mijn kleine, bevallige marraine, een meid van tweeëntwintig, een zonnestraal in dit triestige leven. De brieven van de marraines zijn het enige lichtpunt in ons bestaan, want aan het front krijgen we van niemand bezoek.

11 mei 1918 : Ik heb niets om de tijd te doden. Daarom stuur ik mijn marraine een fotootje dat een makker genomen heeft aan het front.

17 mei 1918 : Ik heb hier een brief van mijn kleine marraine in de hand en glimlach om wat ze nu schrijft. Ze zegt dat ze nog niemand heeft bemind  en misschien nooit iemand zal beminnen. Ik geloof er niets van. De vrouw is gemaakt voor de liefde als de bloem voor de vlinder.

18 mei 1918 : Ik heb het boek ontvangen dat mijn marraine me had beloofd : “la sagra de Sant Giorgio”. Voordat ik kennis neem van de inhoud, en het aandachtig begin te lezen, doorblader ik het eerst (uit beroepsmisvorming). Ik draai en keer het boek tienmaal om, bekijk het aan alle kanten en zet er zelfs een prijs op (dat is mijn taak als drukker).

20 mei 1918 : Ik correspondeer al een maand met mijn kleine marraine  en schrijf haar bijna elke dag. Zij antwoordt regelmatig , haar brieven maken me gelukkig.

23 mei 1918 : Mijn kleine marraine maakt me gek van vreugde. Ze schrijft me dikwijls. Haar brieven zijn nooit lang genoeg voor mij. Ik heb “u” vervangen door “je” en het ergert haar niet. Zo is het veel prettiger. Ik geloof dat een vrouw zich altijd aan wat streling laat vangen.

27 mei 1918 : Elk vrij ogenblik besteed ik aan mijn lieve, kleine prinses, die zover van me af is. Ik heb haar zojuist een lange brief geschreven, eigenlijk meer een dagboek. Haar foto heb ik nog niet ontvangen, maar vandaag weet ik dat ze lief is, donkere ogen en een gebronsde huid heeft. Sinds ik met haar correspondeer , heeft de moedeloosheid die me bedreigde, plaats gemaakt voor hoop.

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck – Ducaju & Zoon

De tekening hieronder is van Ivan Petrus Adriaenssens en komt uit de graphic novel “Afspraak in Nieuwpoort”

RaoulSnoeck_201805

Raoul Snoeck op patrouille

Raoul Snoeck noteert op 13 mei 1918 in zijn dagboek het volgende :

Op verkenning trekken is avontuurlijk, liefst zo dicht mogelijk bij de Duitse voorposten. We zijn tegelijk voorzichtig en agressief. We dwalen rond, kruipen op de buik, rukken op of trekken ons terug, zonder de juiste afstand te kennen die ons van de vijand scheidt. Soms haperen we aan prikkeldraad, schrammen de handen en scheuren de kleren. Het is zo donker dat we niet zien waar we onze voeten zetten. We vorderen tastend. De meeste tijd liggen we plat op de buik, de revolver in de ene en de dolk in de andere hand, voorbereid op elke omstandigheid. Om ons te redden moeten we soms in een obusput springen. We steken dan tot over onze buik in het water, en wachten op het gunstige ogenblik om de expeditie verder te zetten. Als de Duitsers ons horen of opmerken, dan is het man tegen man. Komen we iets over de vijand te weten, dan keren we gelukkig terug  om het onze oversten te vertellen.

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervalle, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck, Ducaju en zoon

De tekening hieronder is van Léon Broquet, getiteld “patrouille surprise par la fusée”.

LeonBroquet_PatrouilleSurpriseParLaFusee

 

geen paasverlof voor Raoul Snoeck

Raoul Snoeck merkt de onrust in de eerste linies en noteert op 31 maart 1918. 

Slecht nieuws voor ons : alle verloven zijn ingetrokken en niemand weet voor hoelang, tenzij de oorlog vlug zou eindigen. Maar dat geloof ik niet, wat er ook over verteld wordt. Ik verwacht geen opheldering in de oorlogssituatie en denk dat we er nog voor lang hebben. Een vliegtuig komt bommen gooien. De paaseieren zijn jammer genoeg niet van chocolade. We volgen de vlucht van de oorlogsvogel. De projectielen gehoorzamen gelukkig aan de wet van de zwaartekracht waardoor ze gemakkelijker ontweken kunnen worden. Vijandelijke piloten bestoken ons niet alleen met bommen, al lang werpen ze over de kampen ook vlugschriften en aankondigingen uit. Ze willen ons uitnodigen tot overgave of ons mentaal klein krijgen, maar dat lukt ze niet. De moffen meten ons beslist met eigen maat. Kennen ze ons dan nog niet ?  

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck-Ducaju & zoon 

DuitseVliegtuigen_19180331

gifgas en tegenaanval in Sint-Jacobskapelle

Raoul Snoeck maakt op 17 maart 1918 een Duitse aanval mee in de sector Sint-Jacobskapelle.

Het kanongebulder bereikt ons eerst gedempt, dan rolt het geluid van de ontrploffingen in alle richtingen. Een soort mist trekt onze aandacht en allemaal kijken we naar de afschuwelijke explosies : de Moffen vallen heel het Belgisch front aan met stikgas. De lucht wordt zwart. Vlug zet iedereen zijn masker op. Er worden ook obussen afgevuurd met niespoeder dat door het linnen van ons masker dringt. De soldaten niezen, hun mond vult zich met slijm. Je moet een ongehoorde moed hebben om dat masker op je gezicht te houden. Het afnemen is levensgevaarlijk want je zou het dodelijke stikgas kunnen inademen. De Moffen kennen van die verfijnde wreedheden. Velen van ons hebben hun laatste gebeden opgezegd want ze dachten dat het met hen afgelopen was.

Met die grote maskers op  ons gezicht lijken we op duikers. We hebben een razende tegenaanval uitgevoerd. De mannen wentelden zich echt in het bloed, uitzinnig van woede. De Duitsers die zich in de sector bevonden, zullen thuis niet meer kunnen vertellen dat het warm was. Een kleine officier stond te pronken op een borstwering. Ik heb hem enkele kogels in de pens gejaagd. Je had zijn ogen moeten zien toen hij naar beneden tuimelde. Die zal het een paar ogenblikken erg kwaad hebben gehad. Dat zal hen leren ons met stikgas te beschieten. Je wreekt je zoals je kunt. Dat is niet mooi maar de oorlog is geen pretje. Zoveel mogelijk vijanden doden, is dat niet onze dwingendste plicht ?

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck-Ducaju & zoon

Het schilderij hieronder is van Erik Nagels.

ErikNagels_GroteOorlog_Hoofdstraat

 

Raoul Snoeck in de dodengang

Raoul Snoeck noteert het volgende in zijn dagboek :

6 maart 1918 : Buitengewoon weer, echte maartse buien : sneeuw, zon en regen. Als het sneeuwt, is het zo koud dat je een pelsmantel kunt verdragen. Schijnt de zon, dan hebben we de neiging onze jas uit te trekken. Maar we moeten oppassen om geen kou te vatten. Alles is kalm en rustig. Het lijkt wel alsof iedereen vermoeid is na de voorbije moordpartijen. Af en toe schudt een kanonschot met oorverdovend gerommel onze stellingen dooreen.

8 maart 1918 : Mijn mannen en ik opteren voor de bezetting van de dodengang. We hebben die van in het begin zo genoemd omdat hij het dichtst bij de vijand ligt en er bijna altijd doden of gewonden vallen. Het uiteinde van onze loopgraaf ligt slechts op een vijftiental meter van de Duitse. Met de verrekijker kunnen we heel goed de bewegingen van de vijand volgen. Daar beleven we nog wat actie en voelen we ons vrijer en onafhankelijker. Geloof maar niet dat we stil praten in dat bolwerk, zelfs al waakt de vijand recht tegenover ons. Waarom zouden we ? De moffen weten dat die loopgraaf nooit leeg is. Doorheen de gangen weerklinkt soms luid gelach en gezang, onze enige toegeving aan het noodlot.

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck-Ducaju & zoon

Dodengang01