Nadat de Fransen het Ruhrgebied zijn binnengetrokken, reageert kanselier Cuno in een redevoering in de Reichstag. Voor hem gaat het Frankrijk niet om de herstelbetalingen. Frankrijk voert een brutale expansiepolitiek die al gestart is onder Lodewijk XIV en die zijn republikeinse opvolgers nu voortzetten. Alle partijen in de Reichstag reageren met de nodige bijval. Er heerst een gevoel van nationale eenheid, net zoals in de begindagen van de oorlog in augustus 1914. Alle meningsverschillen tussen de partijen zijn weggevallen.
Reeds voor de Franse inval hebben heel wat bedrijven hun hoofdkantoor naar andere streken in Duitsland verhuisd. Zo heeft het Rheinisch-Westfalische Kolensyndicaat zijn zetel in Hamburg gevestigd. Dat levert de Fransen al wat problemen op bij hun kolenvordering. En ook de spoorwegarbeiders en -bedienden hebben het werk neergelegd waardoor het kolentransport zelf ook nog bemoeilijkt wordt. Fransen en Belgen zullen zelf 11.000 man personeel van hun spoorwegen naar Duitsland brengen alvorens de kolentransporten hernemen.
De belangrijkste beslissing van de Duitse regering is de lonen van ongeveer twee miljoen arbeiders die in staking zijn, over te nemen en verder uit te betalen. Zo kan het passieve verzet tegen de Franse bezetting worden volgehouden. Maar juist deze beslissing zorgt ervoor dat de Duitse mark verder zal ontwaarden. Want deze bezetting is op zich al een economisch verlies voor het ganse land. In het Ruhrgebied en het reeds eerder bezette gebied van Rijnland en Saarland leven ongeveer twaalf miljoen mensen of twintig procent van de Duitse bevolking. De gebieden omvatten bijna 13 procent van de textielindustrie, 18 procent van de metaalindustrie en 26 procent van de chemische industrie. Maar nog veel belangrijker is dat de bezette gebieden 84 procent van de steenkolen leveren, 76 procent van het ruw ijzer en 82 procent van het ruw staal. De afscheiding van de bezette gebieden van de Duitse economie staat gelijk met een onthoofding. En toch neemt de Duitse regering de beslissing om de stakende werknemers en de gesloten bedrijven financieel te ondersteunen. Het is in feite een uitzichtloze onderneming die zware gevolgen heeft.
Op de financiële markten ziet men de gevolgenOp 10 januari 1923, de dag voor de Frans-Belgische inval, staat een dollar gelijk met 10.000 mark. Een week later kost een dollar al 19.500 mark. Op 27 januari betaal je voor een dollar 25.000 mark, op 30 januari 35.000 mark en op 31 januari zelfs 50.000 mark.
Bron : Frank Stocker, Die Inflation von 1923, FBV 2022