In juni 1918 worden er al Britse, Amerikaanse en Frane troepen gestuurd naar Rusland om aan de kant van de contrarevolutionairen te vechten tegen de bolsjewieken. Een deel van de Franse vloot belandt zo aan de Zwarte Zee.
Als de wapenstilstand is getekend, stellen heel wat Franse matrozen zich de vraag wat ze in Rusland doen. Ze zijn de oorlog beu en nu de oorlog met Duitsland gedaan is, hebben ze geen zin in een nieuwe oorlog verzeild te geraken. In plaats van tegen de Russische bolsjewieken te vechten, willen ze naar huis. In februari en maart 1919 verschijnen de eerste tekenen van deze oorlogsmoeheid en weigeren matrozen hun dagelijkse corvee te doen.
In april 1919 worden de acties van de matrozen harder en zijn ze beter georganiseerd en vooral talrijker om hun bevelen te weigeren. Van 19 tot 21 april 1919 is er muiterij op de Franse schepen aangemeerd in Sebastopol. Van 26 tot 28 april slaat de muiterij over naar schepen die voor anker liggen in Odessa. Het is vooral na de arrestatie van hoofdmechanieker André Marty dat de muiterij aan kracht wint. De matrozen hijsen de rode vlag en zingen de internationale. Soldatenraden worden samengesteld en onderhandelen met de commandanten van de schepen. Die worden vaak beledigd en onder druk gezet, maar nergens wordt er tegen officieren geweld gebruikt. Uiteindelijk krijgen de muiters de toezegging dat de schepen eerst naar Constantinopel varen en daarna naar Frankrijk. Er zullen ook geen sancties tegen de muiters komen.
Eenmaal terug in Frankrijk worden er ondanks de beloftes toch straffen uitgesproken tegen een honderdtal muiters. Die gevangenisstraffen worden in 1922 teniet gedaan door aan algemene amnestie.
