stormachtige 11 juli voor Gaston Le Roy

Op 11 juli 1918 noteert Gaston le Roy het volgende in zijn dagboek :

Blauwvoet_1918Vlamingen, herdenk de Guldensporenslag ! Vliegt de Blauwvoet ! Storm op zee ! Het leven in de loopgraven nodigt niet uit tot uitbundig vreugdebetoon. Graag had ik mijn bunker met groen en veldbloemen versierd. Helaas, het weer is zo guur, de wind stormachtig dat ik maar liever binnenblijf. Rond ons kaarsje zongen we en spraken we over de helden die Vlaanderen zullen redden van de Franse dwingelandij. Naar verluidt zullen de Duitsers vannacht aanvallen. Dan moet ik in tweede lijn blijven als afgevaardigde. Welke reen zou daarachter schuilen? Ben ik onbetrouwbaar ?

bron : André Gysel, Gaston Le Roy – dagboek van een Vlaamse oorlogsvrijwilliger, Lannoo

beschuldigd van defaitisme

Gaston Leroy zit enkele weken met een beschuldiging in zijn maag.

16 mei 1918 : Ik moet bij de commandant op het rapport komen en daar word ik door de luitenant en de korporaal van de verkenners ervan beschuldigd op patrouille te zijn geweest met de gedachte me over te geven en door woorden de mannen tot overgave te hebben aangespoord. Als bewijzen brengen ze naar voren : ons gesprek voor en mijn stoutmoedige houding tijdens de patrouille. Terwijl ik ondervraagd word, onderzoekt de eerste chef mijn ransel in de bunker en trekt een adjudant naar het kantonnement om mijn “vaderlanderke” te onderzoeken.
Waarvan word ik beschuldigd ? Van verraad ! Voor de krijgsraad ! Ik zal gestraft worden : niet om te vrank of onoplettend te zijn maar omdat ik flamingant ben.

17 mei 1918 : na de beschuldiging van gisteren heb ik voorgoed adieu gezegd aan de dienst van de verkenners. Zoals vroeger ben ik weer granaatwerper in de compagnie.

23 mei 1918 : Daar ik er niets meer over hoorde, dacht ik acht dagen na de laffe beschuldiging dat men de zaak zo zou laten bij gebrek aan een ernstige reden om me te straffen. Maar nee, nogmaals wordt mijn inboedel onderzocht in aanwezigheid van een officier.

6 juni 1918 : De beschuldiging aan mijn adres duikt opnieuw op. Acht dagen gevangenis om de bevelen van de luitenant niet te hebben uitgevoerd. Hij heeft niets bevolen, dus kon ik niet weigeren. Ik vraag om bij de kolonel op het rapport te komen.

7 juni 1918 : Verhoor bij kolonel De Bruyne die weigert de onderzoekscommissie opnieuw bijeen te roepen.

9 juni 1918 : Verhoor bij de bevelhebber van de 8e infanteriedivisie, kolonel Dejuffroy. Ik vraag vruchteloos voor de krijgsraad te mogen verschijnen. Kolonel Dejuffroy bedreigde me zelfs nog met acht dagen gevangenis als ik doorging met ‘zonder reden” over mijn straf te klagen.

Krijgsraad_1918

 

Uit het dagboek van Joris Van Severen

5 juni 1918 

Van 1u30 tot 3u ’s morgens zijn we buiten hevig gebombardeerd op al onze voorposten. Ik ben vol slijk besmeurd door het openspringen van de obussen rond mij. De dood weer in de ogen gezien. Dan aanval op mijn vooruitgeschoven schildwachten. Ze pakken er drie mee.

Later met de majoor op ronde vinden we twee Duitsers, onder wie een klein jong ventje van 18 jaar, blootsvoets, en dat er amper 16 uitziet, mooie, klare, zuivere blauwe ogen, lichtblond haar. Twee lompe dwaze ruweriken van onze soldaten waren er wild op los gesprongen en ‘ ventje meende dat zijn laatste uur daar was. Nooit heb ik zo heel en al een mens zien rillen en beven en smeken om leven, nooit zo diep in de menselijke schamelheid gekeken. Ik heb me echt moeten weerhouden om het jongetje niet te omarmen. Ik voel me zo spontaan en edelzuiver zijn broeder in all echtheid. Dwaze, lelijke, afschuwelijke oorlog. Prachtige, serene emotie, een der schoonste in mijn leven.

bron : oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds

JongeDuitseKrijgsgevangenen_191807

Belgen door griep geveld

Dokter Lievens schrijft over de Spaanse griep in zijn dagboek.

14-5-1918 : De influenza (Spaanse griep) verspreidt zich in mijn bataljon. In alle compagnies komen gevallen voor, maar de 6e wordt bijzonder beproefd. De een na de ander wordt ziek, iedereen is aangetast. We zouden de sector Nieuwpoort-Bad moeten overnemen, maar dat is door de griep onmogelijk en we blijven nog een termijn in tweede lijn.

16-5-19 : Nu zit ik zelf met de kwaal die me 38° koorts bezorgt, maar na drie dagen ben ik aan de beterhand. Ondertussen heb ik mijn gewone dienst voortgezet, wat erg afbeulend is. In de 6e compagnie zijn slechts zeven man niet ziek. We blijven in rust tot 20 mei. Ondertussen zijn de zieken veelal uit het hospitaal teruggekeerd, maar enkelen hebben verwikkelingen opgedaan en zijn gestorven aan broncho-pneumonie. Anderen zijn nog in herstelverlof. We blijven in tweede lijn tot 2 juni 1918.

bron : André Gysel, dokter Lievens – dagboek van een arts, Lannoo

griep1918

 

Troost voor Raoul Snoeck

Raoul Snoeck is op zoek gegaan naar een soldatenmeter of marraine, een vrouw die met hem wil corresponderen. Via een kameraad krijgt hij het adres van een jonge Italiaanse.

17 april 1918 – Mijn vriend Georges Olbrechts speelt me het adres door van een jonge Italiaanse die wel mijn marraine wil worden. (…) Het zal me toelaten me te vervolmaken in de Italiaanse taal en mijn leven zin geven.

2 mei 1918 : Wat blijven die brieven uit Italië toch lang weg ! Ik heb nog geen nieuws ontvangen van mijn marraine terwijl ik haar nochtans elke dag lange epistels schrijf.

5 mei 1918 : In mijn jeugd heb ik heel wat mensen bekend en avonturen beleefd maar… zonder parfum. Dat was althans de stand van zaken voordat ik nieuws ontving van mijn marraine. Nu heb ik haar eerste brief ontvangen en ben gelukkig.

6 mei 1918 : Ik heb nieuws ontvangen van mijn kleine, bevallige marraine, een meid van tweeëntwintig, een zonnestraal in dit triestige leven. De brieven van de marraines zijn het enige lichtpunt in ons bestaan, want aan het front krijgen we van niemand bezoek.

11 mei 1918 : Ik heb niets om de tijd te doden. Daarom stuur ik mijn marraine een fotootje dat een makker genomen heeft aan het front.

17 mei 1918 : Ik heb hier een brief van mijn kleine marraine in de hand en glimlach om wat ze nu schrijft. Ze zegt dat ze nog niemand heeft bemind  en misschien nooit iemand zal beminnen. Ik geloof er niets van. De vrouw is gemaakt voor de liefde als de bloem voor de vlinder.

18 mei 1918 : Ik heb het boek ontvangen dat mijn marraine me had beloofd : “la sagra de Sant Giorgio”. Voordat ik kennis neem van de inhoud, en het aandachtig begin te lezen, doorblader ik het eerst (uit beroepsmisvorming). Ik draai en keer het boek tienmaal om, bekijk het aan alle kanten en zet er zelfs een prijs op (dat is mijn taak als drukker).

20 mei 1918 : Ik correspondeer al een maand met mijn kleine marraine  en schrijf haar bijna elke dag. Zij antwoordt regelmatig , haar brieven maken me gelukkig.

23 mei 1918 : Mijn kleine marraine maakt me gek van vreugde. Ze schrijft me dikwijls. Haar brieven zijn nooit lang genoeg voor mij. Ik heb “u” vervangen door “je” en het ergert haar niet. Zo is het veel prettiger. Ik geloof dat een vrouw zich altijd aan wat streling laat vangen.

27 mei 1918 : Elk vrij ogenblik besteed ik aan mijn lieve, kleine prinses, die zover van me af is. Ik heb haar zojuist een lange brief geschreven, eigenlijk meer een dagboek. Haar foto heb ik nog niet ontvangen, maar vandaag weet ik dat ze lief is, donkere ogen en een gebronsde huid heeft. Sinds ik met haar correspondeer , heeft de moedeloosheid die me bedreigde, plaats gemaakt voor hoop.

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck – Ducaju & Zoon

De tekening hieronder is van Ivan Petrus Adriaenssens en komt uit de graphic novel “Afspraak in Nieuwpoort”

RaoulSnoeck_201805

Raoul Snoeck op patrouille

Raoul Snoeck noteert op 13 mei 1918 in zijn dagboek het volgende :

Op verkenning trekken is avontuurlijk, liefst zo dicht mogelijk bij de Duitse voorposten. We zijn tegelijk voorzichtig en agressief. We dwalen rond, kruipen op de buik, rukken op of trekken ons terug, zonder de juiste afstand te kennen die ons van de vijand scheidt. Soms haperen we aan prikkeldraad, schrammen de handen en scheuren de kleren. Het is zo donker dat we niet zien waar we onze voeten zetten. We vorderen tastend. De meeste tijd liggen we plat op de buik, de revolver in de ene en de dolk in de andere hand, voorbereid op elke omstandigheid. Om ons te redden moeten we soms in een obusput springen. We steken dan tot over onze buik in het water, en wachten op het gunstige ogenblik om de expeditie verder te zetten. Als de Duitsers ons horen of opmerken, dan is het man tegen man. Komen we iets over de vijand te weten, dan keren we gelukkig terug  om het onze oversten te vertellen.

bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervalle, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck, Ducaju en zoon

De tekening hieronder is van Léon Broquet, getiteld “patrouille surprise par la fusée”.

LeonBroquet_PatrouilleSurpriseParLaFusee

 

Vijfde overwinning voor Willy Coppens

Zondag 19 mei 1918. Het is mooi weer. Willy Coppens vliegt naar Houthulst waar een Duitse observatieballon hangt en die is hij van plan neer te schieten. Als het hem lukt, zal dat zijn vijfde luchtzege zijn, en vijf luchtzeges is wat er in de Belgische luchtmacht vereist is om zich een “aas” te mogen noemen. Coppens is niet alleen. Bij zich heeft hij een stel vliegtuigen van het eskader die hem moeten beschermen tegen Duitse jachtvliegtuigen.

Ze naderen de frontlinie bij Diksmuide en daar zien ze een vijandelijke vliegtuigpatrouille koers zetten naar het zuiden. Coppens en zijn escorte zwenken naar hen toe. De Duitse vliegtuigen lijken niet geïnteresseerd in een gevecht maar blijven gewoon doorvliegen. Hij ziet de ballon. De rookwolken van de luchtafweer laaien op in de lucht.

Om 9u45 duikt Coppens naar de ballon en schiet hem in brand. Als hij landt, wordt hij ogenblikkelijk omringd door de andere piloten die hem willen feliciteren. Later die dag worden hij en een van de andere piloten van het eskader opgeroepen bij het hoofdkwartier in Houthem waar het hoofd van de Belgische luchtmacht hem officieel feliciteert met het bereiken van de status “aas”. Als Coppens terugkomt, gaat hij rond half zeven mee op patrouille boven de frontlinies.

bronnen
Peter Englund, de schoonheid en het verdriet van de oorlog, Spectrum
http://www.forumeerstewereldoorlog.nl/wiki/index.php/Willy_Coppens

WillyCoppens_19180519

 

de vier vliegeniers

Sergeant-vlieger Marcel Ciselet uit Antwerpen komt op 17 mei 1918 om het leven in een luchtgevecht tijdens een verdedigingsopdracht. Eerder was hij ook al eens krijgsgevangen genomen maar hij was kunnen ontsnappen.

Bijzonder tragisch en merkwaardig is dat zijn drie broers eveneens verongelukken in een vliegtuig. Robert, ook sergeant-vlieger, sneuvelt in 1917 tijdens een luchtgevecht bij Adinkerke. Maurice, adjudant-vliegenier, wordt in 1922 dodelijk gewond tijdens een ongeval in bevolen dienst. Charles ten slotte raakt tijdens de oorlog drie maal gewond bij luchtgevechten, maar sterft in 1931 als luitenant-vliegenier tijdens een ongeval op de luchthaven van Deurne.

De beide ouders overleven hun vier zonen.

De foto hieronder vermeldt 18 mei 1918 als sterfdatum, maar in de vermelde bronnen wordt telkens 17 mei 1918 als datum van overlijden vermeld.
bronnen
oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds
http://www.hangarflying.eu

MarcelCiselet_19180518

 

Vijfde overwinning voor Jan Olieslagers

Jan Olieslagers, ook bekend als den Antwerpsen Duivel, behaalt op 3 mei 1918 zijn vijfde officieel geregisteerde overwinning in de lucht en treedt daarmee toe tot het beperkte kringetje van luchtazen. Hij krijgt nog een zesde overwinning officieel achter zijn naam, maar aangezien hij verwikkeld was in 92 luchtgevechten, moeten het er veel meer geweest zijn.

Zonder twijfel was Jan Olieslagers een van de meest bijzondere en veelzijdige mensen in het Belgische leger. Als hij zich bij het begin van de oorlog meldt als vrijwilliger, brengt hij ook zijn eigen vliegtuig mee. Voor het begin van de oorlog heeft hij reeds meerdere wereldrecords en overwinningen op zijn naam staan als motorrenner en als piloot.

Na de oorlog overtuigt hij de regering om in Antwerpen een luchthaven te bouwen.

bron : oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds

Jan_Olieslagers_1909

 

Rondsluipen in niemandsland

Sinds eergisteren is Gaston Le Roy in Reigersvliet. Op 27 april 1918 maakt hij een verkenning in niemandsland.

We zwerven eerst lange tijd rond onze stellingen en met de eerste klaarte vorderen we een honderdtal meter in de richting van de vijandelijke linies. Niets te bespeuren. Van links sluipen we naar de sector rechts. Het wordt klaarder en je kunt gemakkelijk 300 meter ver kijken. De afstand tussen de frontlinies bedraagt enkele honderden meters. We nemen zelf een vooruitgeschoven punt in. De Duitsers geven geen teken van leven. Er wordt geen schot gelost.

Wat verder doen we een lugubere ontdekking. In de grootste wanorde liggen daar drinkflessen, schoppen, knapzakken, helmen kogels, geweren… en een lichte mitrailleur naar onze posten gericht. Daarbij ligt een dode Duitser uitgestrekt op de rug.

bron : oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds

GesneuveldeDuitseSoldaat