Raoul Snoeck maakt op 17 maart 1918 een Duitse aanval mee in de sector Sint-Jacobskapelle.
Het kanongebulder bereikt ons eerst gedempt, dan rolt het geluid van de ontrploffingen in alle richtingen. Een soort mist trekt onze aandacht en allemaal kijken we naar de afschuwelijke explosies : de Moffen vallen heel het Belgisch front aan met stikgas. De lucht wordt zwart. Vlug zet iedereen zijn masker op. Er worden ook obussen afgevuurd met niespoeder dat door het linnen van ons masker dringt. De soldaten niezen, hun mond vult zich met slijm. Je moet een ongehoorde moed hebben om dat masker op je gezicht te houden. Het afnemen is levensgevaarlijk want je zou het dodelijke stikgas kunnen inademen. De Moffen kennen van die verfijnde wreedheden. Velen van ons hebben hun laatste gebeden opgezegd want ze dachten dat het met hen afgelopen was.
Met die grote maskers op ons gezicht lijken we op duikers. We hebben een razende tegenaanval uitgevoerd. De mannen wentelden zich echt in het bloed, uitzinnig van woede. De Duitsers die zich in de sector bevonden, zullen thuis niet meer kunnen vertellen dat het warm was. Een kleine officier stond te pronken op een borstwering. Ik heb hem enkele kogels in de pens gejaagd. Je had zijn ogen moeten zien toen hij naar beneden tuimelde. Die zal het een paar ogenblikken erg kwaad hebben gehad. Dat zal hen leren ons met stikgas te beschieten. Je wreekt je zoals je kunt. Dat is niet mooi maar de oorlog is geen pretje. Zoveel mogelijk vijanden doden, is dat niet onze dwingendste plicht ?
bron : Raoul Snoeck, in de modderbrij van de Ijzervallei, uit het Frans vertaald door André Gysel, Snoeck-Ducaju & zoon
Het schilderij hieronder is van Erik Nagels.