Half april 1919 valt het Roemeense leger Hongarije binnen met de stilzwijgende toestemming van de Fransen. Een paar dagen later vallen de Tsjechen vanuit het noorden Slowakije binnen, dat tot dan deel uitmaakt van Hongarije.
Geconfronteerd met een buitenlandse bedreiging zetten de Hongaren tijdelijk hun interne geschillen opzij. Nu de Roemenen de Hongaarse territoriale integriteit bedreigen, tempert de bolsjewistische eerste minister Kun zijn retoriek over klassenstrijd terwijl het leger, ook de conservatieve officieren die maar weinig sympathie voor het bolsjewisme koesteren, zich bijeenpakt om de grenzen van het rijk te verdedigen.
Halverwege mei hebben de Hongaren de Tsjechen uit Slowakije verdreven, maar tegen de Roemenen zijn ze minder succesvol. Een poging on de invasiemacht in juli 1919 terug over de rivier de Tisza te dringen, wordt met een slim uitgevoerde tegenaanval van de Roemenen afgeslagen. Dat is het moment waarop veel Hongaarse officieren en soldaten besluiten de strijd te staken, nadat ze daartoe zijn aangezet door het Hongaarse oppositieleger onder admiraal Horthy, die wilt dat de Roemenen een einde maken aan Kuns radenrepubliek. Nu veel soldaten hun steun intrekken storten de Hongaarse linies in en kunnen de Roemenen Kun en zijn regime afzetten. Kun licht naar Oostenrijk en vervolgens naar de Sovjet-Unie.
Op 3 augustus 1919 veroveren de Roemeense soldaten Boedapest waar ze zullen blijven tot het begin van 1920. Ze begaan allerlei wreedheden tegen de plaatselijke bevolking en plunderen de Hongaarse hoofdstad op uitgebreide schaal. Dat geeft veel Hongaren het gevoel dat hun een afschuwelijk onrecht wordt aangedaan. Het feit dat deze misdaden niet worden begaan door de zegevierende westerse geallieerden, maar door soldaten van een land dat in 1918 door de centrale mogendheden was verslagen, maakt de ervaring nog smadelijker.
bron : Robert Gerwarth, de verslagenen, Balans
