Op 20 oktober 1918 bevindt Arthur Pasquier zich ergens in een dorpje op de grens van West- en Oost-Vlaanderen. De bevolking ontvangt het oprukkende Belgische leger hartelijk.
De bevolking is bewonderenswaardig : ondanks de heersende voedselschaarste in het heroverde België biedt ze de soldaten een warm onthaal, spijs en drank aan. In het dorp waar we ons nu bevinden, zijn drie herbergiers erg vriendelijk geweest voor de Duitsers. De kolonel verbiedt de toegang tot alle drankgelegenheden. Maar soldaten, geleid door landbouwers, zijn vlug klaar met het inbeuken van deuren en het stuk meppen van ruiten, om alles kort en klein te slaan op die verdachte plaatsen. De schijnheilige tranen van de meisjes kunnen deze rechtsvoltrekkers niet afremmen.
bron : oorlogskalender 2014-2018, Davidsfonds