Finland is onderdeel van het Russische rijk als de Grote Oorlog uitbreekt in 1914. Na de val van de tsaar streven de Finnen naar onafhankelijkheid. Op 4 januari 1918 wordt die ook door de Sovjet-Unie herkend (lees daarover meer op deze pagina).
De Finse burgeroorlog start op 27 januari 1918 als in Helsinki een rode lantaarn wordt gehesen op het Huis van de Arbeider als signaal om de revolutie te starten. Bataljons van de Rode Garde bezetten politiecommissariaten, het station, de senaat en andere belangrijke gebouwen van de stad. Ze vormen een rode regering onder leiding van Kullervo Manner. Het parlement wordt vervangen door een arbeidersraad. Alle kranten worden verboden, enkel de krant “Työmies” (“de arbeider) is toegelaten.
De Witten roepen Vaasa uit tot hun hoofdstad en ontwapenen het aanwezige Russische garnizoen. De voormalige tsaristische generaal Carl Gustaf Mannerheim wordt opperbevelhebber van het Witte leger. Het eerste treffen tussen de Roden en de Witten vindt plaats in Tavetti (Karelië) waar Lauri Pelkonen het eerste slachtoffer aan de kant van de Witten is.