Louis Barthas heeft de hel van Verdun overleefd en is in juni 1916 in de Champagnestreek in de buurt van Châlons. Daar krijgt hij de hoede toegewezen over een bijzonder groep soldaten.
Op een avond, toen ik terugkwam van het werk, troffen we in de buurt van ons schuiloord een dertigtal jonge mannen van de lichting 17 en 18 aan, die officieel nog niet was opgeroepen. Ze waren vrijwillig of onder dwang geworven. Mager, baardeloos, bleek, met een brutale blik en met de ruwe taal van Parijse straatjongens. Het waren wat je noemt uitgeslapen types, hoewel een paar eruit zagen als jonge meisjes of jongens van vijftien jaar. Sommigen kwamen rechtstreeks uit een tuchthuis. (…) Voor die jongens die al zo vroeg op het slechte pad waren, had men de deuren van de gevangenissen opengezet in ruil voor een contract voor de duur van de hele oorlog. Zo kregen ze een kans op eerherstel. In werkelijkheid was het een vreemde ruil : om hen hun diefstal te vergeven liet men hen moorden. Wat een heropvoeding !
(…) Al deze rekruten werden bij de 15e compagnie ingedeeld. Een sergeant, met de lijst in de hand, bood mij een twaalftal van deze slechteriken aan over wie ik korporaal moest spelen. Bij dit nieuws fronste ik mijn wenkbrauwen. Waarom kozen ze mij uit om zo’n jeugdige bende Parijse straatschoffies te commanderen ? Ik was er zeker van dat deze ongedisciplineerde types mij ongeluk en tegenspoed zouden brengen. (…) Enfin, we zouden wel zien. (…) Ik moet daar wel aan toevoegen dat deze kwajongens altijd respect voor mij hadden en ik durf zelfs te beweren dat ze op me gesteld waren. Ik behandelde hen ook niet ruw en berispte hen meer als een oudere vriend dan als meerdere.
bronnen
Louis Barthas, oorlogsdagboeken, uit het Frans vertaald door Dirk Lambrechts, uitgeverij Bas Lubberhuizen
tekening komt uit Kris & Maël, Moeder Oorlog, uitgeverij Daedalus