4 november 1914 : de nacht is mooi, sterieler, ijskoud. Het Oostenrijks-Hongaars leger is weer op de terugtocht. De orders van Pal Kelemen en de andere huzaren is erop toe te zien dat de terugtrekkende eenheden niet vast blijven zitten en stil komen te staan. Er is namelijk een nieuwe verdedigingslinie in opbouw. Om twee uur vannacht moet deze klaar zijn en hopelijk is hij dan ook bemand met verse infanterie die nu onderweg is naar de bergpas. De opdracht die Kelemen en zijn huzaren hebben gekregen, is schier onmogelijk want het is moeilijk om enig overzicht te krijgen in het donker. Op de weg heerst al chaos. Ze rijden langzaam tegen de trage, grijze stroom van mannen, paarden, wagens, kanonnen, munitiewagens en pakezels in. Kelemen ziet dat de stroom van zich terugtrekkende soldaten dunner wordt , maar dat er nog steeds groepjes vluchtenden opduiken. De huzaren wijzen hun de weg. De weg is bedekt met ijs en spekglad. Ze moeten afstijgen en de paarden leiden. Kelemen noteert in zijn dagboek.
Er staan een paar verlaten legerwagens op de weg zonder manschappen of paarden. We zijn er net voorbij als ik een harde slag in de buurt van mijn linkerknie voel en mijn paard onrustig wordt. Ik denk dat ik in het donker per ongeluk ergens tegenaan ben gestoten. Ik raak mijn been aan en breng daarna instinctief mijn gehandschoende hand naar mijn gezicht. De hand is warm en vochtig en nu voel ik een scherpe, bonkende pijn.
Mogor rijdt naast me en ik zeg tegen hem dat ik denk dat ik geraakt ben. Hij komt dicht bij me rijden en ontdekt dat ook mijn paard een wond heeft, een kleine op de lende. Maar paard en ruiter kunnen doorgaan. Hier zou je toch niet kunnen afstijgen. Er is geen verbandplaats in de buurt. Op ontelbare eenvoudige maar vriendelijke manieren probeert Mogor dapper mijn aandacht af te leiden van de wond. Het wordt steeds lichter. In het oosten komt de zon al felgekleurd op. Ten slotte bereiken we de zuidelijke helling van de pas. Hier zien we de eerste afgelegen huizen van een dorp. Op het open marktplein komen we Vas tegen, die bezorgd vraagt waarom we zo vertraagd zijn en die tekenen van paniek vertoont als Mogor vertelt wat er is gebeurd. Deze nacht is de dorpsschool omgebouwd tot verbandplaats en met Vas aan mijn ene zijde en Mogor aan de andere rij ik het hek naar het schoolplein door.
Nu begint alles wazig te worden voor mijn ogen. Het lukt me niet meer om uit het zadel te komen. Mijn linkerbeen is gevoelloos geraakt. Twee hospikken tillen me samen uit het zadel terwijl Mogor het paard wegleidt. Voorzichtig zetten ze me neer. Als mijn linkervoet de grond raakt, horen we hoe al het verzamelde bloed in mijn laars een zuigen geluid maakt. Ik kan niet rechtop staan. Met de onnadenkendheid die de jeugd kenmerkt, houdt Vas zijn zakspiegeltje voor me op en daarin zie ik een vreemd, geel, oud gezicht in plaats van mijn eigen.
bron : Peter Englund, de schoonheid en het verdriet van de oorlog, Spectrum
Onderstaande tekening is van Jozef Ryszkiewicz, getiteld “cavalerie op mars”.
